dinsdag 5 februari 2008

Duits H4 SO 2

A. Duits - Nederlands
1. die Fahrkarten
2. schlafen
3. die Kerze
4. das Museum
5. anfangen
6. Das macht 35 Euro.
7. Der Fensterplatz ist besetzt.
8. Wann fahren Sie?

B. Nederlands – Duits
1. het loket
2. stoppen
3. een pak koekjes
4. een wandeling langs de etalages maken
5. Veel plezier!
6. de employee, bediende
7. een fles jus d’orange
8. toen
9. de tweepersoonskamer
10. de lippenbalsem

C. Vertaal het gesprek
A. Waarmee kan ik u van dienst zijn?
B. Ik wil graag een kaartje, eenmaal Hamburg, tweede klasse.
A. Enkele reis of retour?
B. Enkele reis met kortingskaart, a.u.b.
A. Rokers of niet-rokers?
B. Niet-rokers, hoe laat vertrekt de trein?
A. Om 20.18, spoor 11.

Geen opmerkingen: