woensdag 19 maart 2008

Latijn PW Les 18

A. Zet de volgende getallen in de goede volgorde van 1 t/m 12
- quinque - decem
- septem - duo
- undecim - duodecim
- unus - sex
- quattuor - tres
- octo - novem

B. Vertaal de volgende tekst
Acribus verbis tribuni cum patribus agebant, et unus ex eis, Gaius Terentilius Arsa: Celeri, inquit, auxilio opus est, nam discordiae patrum et peblis finem non faciemus nisi legibus scriptis. Quid, si plebs iniustis et crudelibus iudiciis irata iterum urbe cedet? Quid, si non iam unius viri verbis credet? Menenium Agrippam illum dico, qui animos hominus fabula movit.

C. Beantwoord de vragen over bovenstaande tekst?
1. Hoe heet hetgene waar de tribunen en senatoren het over hebben?
2. Op welke berg was deze staking van het volk?
3. Vertel kort het verhaal van Menenius Agrippa waarover wordt verteld.
4. Geef de naamvallen van de schuingedrukte woorden.

D. Beantwoord de vragen
1. Wat was de belangrijkste verandering toen Rome een republiek werd?
2. Wie liepen voor de bestuurders als zij over straat gingen en wat hadden zij vast?
3. Hoe heette de verhouding tussen de arme en rijke mensen?
4. Wat waren nobiles?
5. Noem 2 oorzaken van de sociale onrust?

E. Geef van de combinaties de naamval, het geslacht en de betekenis.
1. salute communi
2. nuntiorum ominium
3. legato mortali
4. leges prudentes
5. causam acrem

zondag 2 maart 2008

Duits PW H4

A.Vertaal het gesprek
1. Waarmee kan ik u van dienst zijn?
2. Ik wil graag een tweepersoonskamer.
3. Hoe luidt uw naam?
4. Ik heet Henrik Schmidt en ik wil graag een kamer met bad en douche.
5. Dat is oké.
6. Hoe laat is het ontbijt?
7. Tussen acht en elf uur.
8. Hoeveel is dat bij elkaar?
9. Dat is samen 200 euro.

B.Vul de vormen van sein, haben en werden in
1. Wir ... (haben) gestern viel Arbeit.
2. ... (werden) du um neun bei mir ... (sein).
3. Diesen Film ... (haben) Mehmet schon gesehen.
4. Wir ... (sein) noch nicht fertig.
5. Damals ... (werden) ich von dem Bürgermeister eingeladen.

C.Schrijf de juiste uitgangen op.
1. Das Hotel hat ein... neu... Fitnessraum.
2. Wie findest du dies... neu... Musical?
3. Hier ist der Schlüssel euer... schön... Zimmer...
4. Vor d... schwarz... Schrank stand immer ein Stuhl.
5. In unser... alt... Stadt kann man viel Schönes sehen.

D.Vul de juiste vertalingen in.
1. ... (de stoomlocomotief) ... (rijdt) nach Neurenberg.
2. ... (de gebeurtenis) ist nicht so gut.
3. ... (het carnaval) in Bochum ist ... (donderdag a.s)
4. Wij maken ... (een wandeling door de stad).
5. ... (de trein) ... (stopt) um 20.18 Uhr in Salzgitter.

E.Vul in.
1. Was steht denn in eur... neu... Lesebuch?
2. Ein... neu... Musical ist immer interessant.
3. Ich gebe ihn mein... nett... Freundin.
4. D... teuer... Karte war eigentlich für mich.
5. Wir schwimmen mit unseren Freunden in d... klein... See(m).

F. Vertaal naar het Nederlands.
1. Ich hatte keine Schrank.
2. Ich hätte eine Schrank.
3. Wo bist du denn so lange gewesen?
4. Mein Freund hat auch keine Zeit gehabt?
5. Ihr wart nicht so schlimm.

zaterdag 23 februari 2008

Duits H4 SO 2

A. Duits - Nederlands
1. ermahnen
2. lebendig
3. der Eid
4. eine Sagengestalt
5. die Bundesbahn
6. der Ausflug
7. heimlich
8. Ist das lange her?
9. Kabelfernsehen und Telefon.
10.Es gibt auch noch eine Sauna.

B. Nederlands - Duits
1. het gekonkel
2. de woestenij
3. het Weense straatnamenboek
4. de uitvinder van de hondenbelasting
5. sprookjesachtig
6. de stoomlocomotief
7. een schrijfster
8. de deken
9. de uitdager
10.de gebeurtenis

C. Vertaal het gesprek
1. Heeft u gereserveerd?
2. Nee, ik heb niet gereserveerd.
3. Hoelang wilt u blijven?
4. Twee nachten, en ik wil graag een tweepersoonskamer.
5. Dat is oké.
6. Wat kost de kamer?
7. Dat kost samen 100 euro, wij wensen u veel plezier!
8. Dankje wel, tot ziens.
9. Tot ziens.

dinsdag 5 februari 2008

Duits H4 SO 2

A. Duits - Nederlands
1. die Fahrkarten
2. schlafen
3. die Kerze
4. das Museum
5. anfangen
6. Das macht 35 Euro.
7. Der Fensterplatz ist besetzt.
8. Wann fahren Sie?

B. Nederlands – Duits
1. het loket
2. stoppen
3. een pak koekjes
4. een wandeling langs de etalages maken
5. Veel plezier!
6. de employee, bediende
7. een fles jus d’orange
8. toen
9. de tweepersoonskamer
10. de lippenbalsem

C. Vertaal het gesprek
A. Waarmee kan ik u van dienst zijn?
B. Ik wil graag een kaartje, eenmaal Hamburg, tweede klasse.
A. Enkele reis of retour?
B. Enkele reis met kortingskaart, a.u.b.
A. Rokers of niet-rokers?
B. Niet-rokers, hoe laat vertrekt de trein?
A. Om 20.18, spoor 11.